Categorie archief: je hebt van die dagen
De prins over het witte paard tillen
Snel!
Iedereen slaapt!
Het huis is ontploft.
Morgen komt er bezoek.
En het is alweer juni.
Hét moment om van me te laten horen.
Weet je wat ik ontdekt heb?
Er zit écht vierentwintig uur in een dag.
Ja, echt!
Als je niet meer slaapt, merk je pas hoeveel uur dat is.
Vooral de nachten zijn lang.
Of kort.
Het is maar hoe je het bekijkt.
De arme Watermeloen loopt maar naar de maan te janken huilen elke nacht, dat ik denk dat hij in zijn vorige leven een weerwolf is geweest.
En weerwolven houden nu eenmaal niet van slapen.
Of zoiets.
Hoe het ook zij.
Ik mis slaap.
En ik hoop stiekem dat Slaap mij ook een beetje mist.
En ik hoop nog meer dat Watermeloen en Slaap de beste vrienden worden want ik draag al zevenhonderdvijfennegentig kilometer wallen met me.
Maar goed.
Eigenlijk wilde ik het niet wéér over mijn slaapgebrek hebben (hoe kwamen we daar ookal weer op?).
Ik wilde een veel belangrijkere kwestie bespreken.
Namelijk de opvoeding van de Puk.
Nu is Puk best een lief meisje.
Ze is een kleine wijsneus (ze lijkt op haar moeder ) die soms wel een beetje snel piept (heeft ze van haar vader) .
Waar andere kinderen zo veel mogelijk zelf willen doen, vindt Puk het hartstikke prima om geholpen te worden.
Sterker nog.
Als iets niet lukt, krijg je gezelschap is haar redenering.
Dat vindt Puk helemaal geen probleem.
En daar helpen al die sprookjes dus niet bij, hè?
Nee, meneer Hans Christian Andersen, gebroerders Grimm en co.
Het helpt niet dat de meisjes in de verhalen telkens gered moeten worden door een knappe prins.
Doornroosje, Sneeuwwitje en zelfs de kleine zeemeermin wacht op een kus van de Prins op het witte paard.
Nu moet ik Puk gaan uitleggen dat het openbaar vervoer best okee is in Nederland en dat je echt geen paard nodig hebt voor een mooie toekomst.
Of een prins.
En het enige meisje dat werkt voor haar centen – die ene met die zwavelstokjes – kan er weer niet van leven.
Wat weer ontzettend verkeerd valt met alle andere meisjes die wél trouwen met hun prins en wél nog lang en gelukkig leefden.
Zo kweken we toch rasechte golddiggers?
En Puk is al zo gek op alles wat glittert en schittert.
Het liefst loopt ze elke dag in haar tule rok (haar ‘prinsessenjurk’) en volgens mij denkt ze dat ‘prinses’ een beroep is.
En soms mis ik Slaap driedubbel.
Als Puk al die moeilijke vragen stelt.
Zoals “Waarom wilde Hans Anna niet kussen?”
Voor degenen die Frozen nog steeds niet hebben gezien, hier even een spoedcursus: ga het kijken. Je ontkomt er toch niet aan. Echt niet.
“Omdat het geen ware liefde is, Puk.”
“Wat is ware liefde?”
“Dat betekent dat het échte liefde is.”
“Wat is échte liefde?”
“Nou, uhm… Hans en Anna kenden elkaar pas één dag. En meestal moet liefde een beetje groeien.”
Voordat je denkt dat ik me daar best goed uit heb gered.
In mijn hoofd gingen alle alarmbellen af.
Want.
Als liefde moet groeien.
Zeg ik dan niet dat ik meer van Puk dan van Watermeloen hou?!
De één heeft immers een voorsprong van ruim twee jaar op de ander!
En op grond van die gedachte doemden nog meer rampscenario’s op.
Eerste Kerstdag met het ene kind en Tweede Kerstdag met het andere, omdat ze niet meer met elkaar door één deur kunnen.
Of Puk en Watermeloen die vechten om de erfenis.
Omdat de één zich achtergesteld voelde op de ander.
En dat allemaal omdat ik beweerde dat liefde moet groeien.
*zucht*
Gelukkig leent Frozen zich daar ook weer goed voor.
Want.
“Wie was Anna’s ware liefde?”
“Elsa.”
“Inderdaad, Elsa, haar zus.”
“Heb jij een zus?”
“Ja, ik heb een zus, dat is Y.”
“Heb ik een zus?”
“Nee, jij hebt geen zus, je hebt wel een supergeweldig broertje!”
Puk dacht daar even over na.
Ik keek naar mijn twee koters.
De prinses en de kleine weerwolf.
In pyjama.
Bijna klaar om naar bed te gaan.
Even was mijn sprookje compleet.
Totdat Puk vroeg: “Mag ik ook een zus?”
Zie je daar maar uit te praten.
De sloddervos krijgt hulp
Wat hebben Einstein en ik gemeen? behalve de brains?
Dat mijn huis eruit ziet als zijn kapsel.
Op het eerste oog is het best een gezellig boeltje.
Zo’n huis waarin gelééfd wordt.
En waar je niet bang hoeft te zijn als je koekje kruimelt.
Maar zoals niet iedere simpele ziel E=mc2 begrijpt, zullen de meeste mensen de structuur van mijn huis niet begrijpen.
En het is zo simpel.
Echt.
Het zit zo.
Er is geen structuur.
Hoe ik dat voor elkaar krijg?
Met discipline.
Heel veel discipline.
Ik ruim namelijk nooit op.
En Puk ook niet.
En Watermeloen ook niet.
Waar andere mensen onrustig worden van rommel, kan ik me goed afsluiten voor alle bende.
Behalve als er bezoek komt.
Dan haal ik diep adem en raap ik al het speelgoed van de grond.
Kastdeurtje open, kastdeurtje dicht.
*Tadaa!*
Opgeruimd!
De enige uitdaging is dat er een soort van limiet zit aan hoeveel je in een kast kunt proppen.
En natuurlijk Puk die op zoek gaat naar haar speeltjes.
En tussen het speelgoed vind je overal kleding.
Dat is echt handig, hoor!
Heb je het koud?
Hier!
Trek dit maar even aan.
Geknoeid?
Er ligt vast nog wel ergens een shirt.
Sokken, pyjama’s, broeken…
Halve kledingkasten liggen door het huis.
Puk loopt namelijk het liefst op blote voeten.
En soms beslist ze spontaan dat ze wel zonder broek door het leven kan.
En geef haar eens ongelijk.
Als het buiten vriest dat het kraakt, herinneren de blote melkflessen je aan betere tijden.
Ikzelf ben nogal warmbloedig.
Behalve wanneer ik het koud heb.
Dan trek ik even iets aan.
Of uit.
Of aan.
Of uit.
Tel daarbij op Watermeloen, die het leuk vindt om mijn zwarte kleren van witte melksporen te voorzien en je begrijpt de kledingslinger door het huis.
En zo is het hier eigenlijk altijd rommelig.
Ik ben een sloddervos en Puk is een geboren rommelkont.
En Watermeloen is net zo erg.
Die is áltijd zijn speentje kwijt.
En daarom krijgen we hulp.
Een echte hulp!
Ze komt zo kennismaken.
Ik hoop alleen dat ze geen kasten opentrekt.
En zoals Einstein al zei: “Als een rommelig bureau staat voor een rommelige geest, waar staat een leeg bureau dan voor?”
We zijn niet rommelig, we zijn gewoon geniaal gezellig!
Het ongelooflijke verhaal van de staafmixer in de kast
De staafmixer.
Dáár zou je eens over moeten schrijven, aldus Lief.
Maar echt.
Het is zo’n bizar verhaal, dat ik niet weet hoe ik het op papier moet krijgen.
Laat staan dat het enigszins geloofwaardig overkomt (want daar heb ik de afgelopen jaren zo hard aan gewerkt, aan mijn geloofwaardigheid *kuch*).
Hoe het ook zij.
Op 8 mei 2013 kreeg Lief een staafmixer voor zijn verjaardag.
Volledig voorbijgaand aan het feit dat hij helemaal niet om een staafmixer had gevraagd, kreeg Lief toch zo’n ding.
Dat was namelijk reuzehandig.
1) voor Puk – toen bijna 2 maanden – als zij haar eerste hapjes ging eten.
2) voor mij, omdat ik gek ben op verse soep.
Twee grondige redenen waarom Lief een staafmixer voor zijn verjaardag verdiende!
En logischerwijs is hij blij als ik blij ben.
En zo hoort dat.
Ik maakte voortaan elke zondag soep.
Prakte alle hapjes voor Puk.
En leefde me uit met allerlei vormen van soep, prak en drap.
You name it, ik staafmixte het (of zoiets)
Zo ook op die ene donkere donderdag in oktober.
Ik had verlof en meer dan genoeg honger tijd.
Voor soep natuurlijk!
Supersimpel.
– Gooi alle ingrediënten in een pan.
– Giet er water bij.
– Laat er een buillionblokje in vallen.
Ik zou zo een kookboek kunnen schrijven, al zeg ik het zelf.
Wanneer de boel lang genoeg kookt, kun je de staafmixer tevoorschijn halen.
Even mixen et voilà!
In plaats van groente in water, heb je nu soep.
Echte soep!
Het is net hogere wiskunde.
En normaal gesproken ben ik nogal van de veiligheidsmaatregelen treffen.
Echt waar.
Dan haal ik de pan van het vuur (met ovenhandschoenen aan!) en zet hem op een stabiele, hittebestendige ondergrond.
Om te voorkomen dat je Floddertje nadoet, zet je de staafmixer éérst in de soep en druk je dan pas op aan.
Het liefst draag je daarbij een veiligheidsbril schort en schoenen, zodat opspetterend hete vloeistof geen direct contact kan maken met de huid.
verder heb ik geen eigenaardigheden, hoor, echt niet!
Maar die donkere donderdag in oktober zat ik nog volop zwanger en hormonaal te wezen.
Dus het enige veiligheidsvoorschrift waar ik me aan hield was ‘geen kinderen in een straal van een meter’.
Ik had namelijk haast en honger.
En honger en haast.
In no time begon het te walmen en te roken.
Te stomen en te dampen.
Het duurde gelukkig niet heel lang voor ik door had dat niet de soep aanbrandde, maar de staafmixer.
Het snoer van de staafmixer wel te verstaan.
Die lag te roken op het vuur.
En dat was foute boel!
De staafmixer die ik zo lief had, had een onherstelbare burn out.
Uiteraard konden alle onderdelen vervangen worden, behalve het snoer.
Wat heb ik getreurd en gerouwd!
Nog weken zuchtte ik dat ik hem miste.
En na vijf maanden kon Lief het niet meer aan zien.
Voor mijn verjaardag, twee weken geleden, kreeg ik een gloednieuwe staafmixer!
Tranen van vreugde rolden over mijn wangen.
Ik kon weer soep maken!
Prak!
En drap!
Sindsdien is het leven weer een beetje mooier!
En zo ontstond er een heel blog over een staafmixer.
ps.
De reden dat dit stukje ‘het ongelooflijke verhaal over de staafmixer in de kast’ heet en niet ‘een heel blog over een staafmixer’, is omdat we diezelfde middag nog ontdekten dat ergens achter in de kast nóg een staafmixer stond – ongebruikt met doos en al.
Ongelooflijk, hè?
Bijna net zo ongelooflijk als dat je zojuist een heel verhaal over een staafmixer hebt gelezen.
De knipoog
Ik knipoog graag.
Als een echte gladjakker knipoog ik naar Jan en Alleman.
Superirritant natuurlijk.
Maar ik kan het niet laten.
Gelukkig zien de meeste mensen er de lol wel van in.
Die knippen dan even terug.
Alsof er een understanding is.
Zo van ‘ik snap je.’
Hoe leuk is het dat je met een knipje zoveel kunt zeggen?
Zelfs een smiley met een knipoog zegt meer dan duizend woorden.
Lekker geslapen? of Lekker geslapen? 😉
Groot verschil!
Maar soms is dat oogje gewoon ongewenst ongepast.
Als je in de trein zit, bijvoorbeeld.
En dat dan iemand naar het toilet wil en vraagt of je even op zijn tas wilt letten.
“Als er maar geen bom in zit,” grapte ik en floep!
Daar kwam de knipoog uit de mouw.
De jongen, ik schatte hem een jaar of twintig, kreeg er een kleurtje van.
Met rechte rug vertrok hij richting het toilet en kwam terug.
Stiekem was ik een beetje opgelucht.
In de tijd dat hij wegbleef, zag ik de krantenkoppen namelijk voor me.
En hoe mensen hoofdschuddend zuchtten dat zij zelf nóóit op verdachte tasjes zouden passen. Vrijwillig nog wel!
Enfin.
Er zat geen bom in de tas.
En de jongen kwam gewoon terug.
Plof!
Daar zat ie ineens tegenover me.
“Hoe heet jij?”
Ik geloof dat ik hem wel vijfenzeventig seconden heb aangestaard.
“Hoe heet jij?” vroeg ie nog eens.
“Uhm…”
“Ik heet David.”
“Hallo David.” idioot, he? ik weet het
“Waar ga je heen?”
“Naar Nijmegen.”
“Naar Nijmegen?”
“Naar Nijmegen.”
“Hoe oud ben je?”
“Uh… Oud?”
Toen hield hij goddank zijn mond.
Ik wist niet hoe snel ik opzichtig op mijn telefoon moest kijken, in de hoop dat mijn app-buddy me uit deze genante situatie zou redden.
Maar het enige dat zij zei was “Haha”.
Toch bedankt.
En net toen ik dacht dat de oorverdovende stille hint was aangekomen vuurde het broekie nóg een vraag op me af.
“Ben je getrouwd?”
Van schrik schoot mijn hand de lucht in.
Het was dé kans.
Dé opening om een eind te maken aan al het leed.
En ik wist het antwoord.
“JA!” riep ik iets te hard.
“Oh.” zei hij beteuterd althans, daar ga ik voor het gemak even van uit.
“En ik heb ook twee kinderen!”
“Oh.”
En ik probeerde iets van een vriendelijk gezicht te trekken.
Zo van ‘bedankt voor de belangstelling, wat een gezellig praatje is dit’.
Maar in de plaats daarvan zei ik: “Echt waar!”
En ik schonk hem een knipoog.
Ik geloof dat ik nog nooit in mijn leven zo’n verward jongetje heb gezien. 😉
