Opstaan voor iemand, misstaat niemand

In de bus heb je van die plekken die bestemd zijn voor de crème de la crème van de samenleving.
En sinds kort behoor ik tot het selecte groepje dat legitiem gebruik mag maken van die plaatsen!
Ik kan je vertellen, ze zitten heerlijk, die voorkeurszitjes.
Alles is binnen handbereik: het knopje om de bus te stoppen, een extra steun om je tas arm op te leggen en een leuning om je aan op te trekken.
Echt geen overbodige luxe!

Het enige nadeel vind ik dat mensen je altijd zo… Aankijken.
Zeker als de bus vol is en mensen het idee hebben dat je onrechtmatig op zo’n voorkeursplek zit.
Ze beginnen te kuchen of – erger – proberen je te hypnotiseren met een boze blik.

Op dagen als deze, waarin een muts, sjaal en wanten geen overbodige luxe zijn, schuif ik dan altijd mijn winterpakket aan de kant. Vervolgens gooi ik mijn jas een beetje onsubtiel open, zodat mijn buik tevoorschijn komt.
“Kijk!” zegt die buik, “ik ben geen aso, ik mág hier zitten!”
Triomfantelijk kijk ik dan terug.
Ha! Eat this!

Het enige nadeel van dit theatrale gedoe is dat ik ook nog eens uit moet stappen.
Dan moet *vlug vlug* de jas dicht, sjaal om, muts op en heel snel opgestaan worden!
En eerlijk, dat laatste gaat niet meer zo gemakkelijk de laatste tijd.
Bovendien moet je ook nog eens niet vergeten in-en uit te checken.
Aaaaargh!!
Elke keer zie ik het voor me dat de deuren dichtklappen op het moment dat ik mijn buik naar buiten duw.

En dus zit ik voortaan niet meer op de voorkeursstoeltjes.
Het is gewoon te stressvol.
Ookal mis ik de luxe.
Het is gewoon niet anders.
Tegenwoordig zit ik op zo’n karige klapstoel, dicht bij de uitgang.
Met mijn jas dicht en buik ingepakt.
Je moet ten slotte wel je plaats kennen.

Over de zeekoe die aan het tandenpoetsen was

Ik wil niet overdrijven, maar mijn lijf verandert zo ondertussen in een zeekoe.
Ooit een zeekoe gezien?
Ik ook niet.
Maar ik weet zeker dat ze uitzien als ik.
Groot, rond en log.

Ik maak geen grap, het is echt waar.
Toen ik gisteravond mijn tanden stond te poetsen, kwam Lief langs gelopen.
Hij wierp een blik naar binnen en barstte spontaan in lachen uit.
Niet van blijdschap.
Of van geluk.
Nee, hij stond me gewoon uit te lachen!
Wat moet je dáár nou weer mee?

Toen Lief mijn gezicht zag, probeerde hij het nog goed te maken door iets liefs te zeggen.
Maar aangezien hij de reincarnatie van Don Juan is, moest ik het doen met een:
“Nee, nee, sorry! Het ligt niet aan jou. Het is alleen… *grote ogen* … die buik!”

Dus pffieuw! Gelukkig! Het is alleen maar ‘die buik’.
En die buik hangt helemaal niet aan mijn lijf vast of zo.
Nou, bedankt!

Het grote namenboek

Sinds enkele weken (of bijna een half jaar alweer…) zijn Lief en ik de trotse bezitters van een groot probleem:
het vinden van dé naam.

Allereerst willen we graag een naam die we allebei leuk vinden.
Alleen vindt Lief niets leuk.
Dat maakt het hele gebeuren er niet gemakkelijker op.

Ik  : Wat vind je van …?
Hij : Is dat een echte naam?!
Ik  : Ja, écht! Als je het niets vindt, moet je dat gewoon zeggen, maar het is een echte naam!
Hij : Nou, dan vind ik het niets.

De ene naam rijmt op iets, de andere naam is weer vervloekt door een stomme klasgenoot van -tig jaar geleden.
En zo verdwijnen alle namen *hup!* in de prullenbak.

Hevig gefrustreerd opper ik dat Lief anders lekker zélf met een paar namen komt, aangezien hij toch niets leuk vindt.
Maar zo werkt dat niet, he?
Want Lief weet alleen wat hij níet leuk vindt.
Wat hij wél leuk vindt, dat weet hij zelf ook niet.
En zo zijn er best wel veel namen de revue gepasseerd en een stille dood gestorven.

Gelukkig kunnen we altijd rekenen op hulp van onze familie.
De broer en zussen van Lief hebben onlangs een briefje met twintig namen opgeschreven.
Allemaal namen die ze bij ons vonden passen.
Om ons een beetje op weg te helpen (en waarschijnlijk omdat ze de wanhoop in onze ogen zagen).

Ook onze neefjes proberen hun bijdrage te leveren.
Neefje J. van zes komt met namen van leuke kinderen uit zijn klas.
En kleine L. van vier stelde voor om ons kind “Slakkiebakkie” te noemen.
Of “Slokkieslokkiekoekkie”.
Of “Spelletje”.

Tja, als we echt ten einde raad zijn, kunnen we inderdaad gaan voor Slakkiebakkie.
Of Slokkieslokkiekoekkie.
Of Spelletje.
Het is alleen de vraag hoe lang het duurt voordat de Kleine ons bij de Kinderbescherming aangeeft.

Waarom…

… leggen we alle kabeltjes, opladers en andere snoeren netjes naast elkaar en komen ze als een bosje chaos tevoorschijn als je ze nodig hebt?
… snuiven we aan nare geurtjes?
Zodra ik merk dat iets stinkt, komt er een oerdrift naar boven om er nógmaals aan te ruiken. Het lijkt wel een reflex tot zelfmarteling. Wat dat betreft ben ik een echte ezel.
… zetten ze niet even in je panty wat de voor- en achterkant is?
Heeft een panty überhaupt een voor- of achterkant???
 
… doen we altijd alsof we aandachtig luisteren, terwijl we gewoon obsessief bezig zijn met dat ene stukje spinazie tussen de tanden uit te wurmen?
 
 
Tot slot, de uitsmijter van de zondag:
“Hoe voel je je?”
Die vraag krijg ik tegenwoordig nogal vaak voor de voeten geworpen.
Wat moet ik daarop zeggen?
Met “goed” nemen mensen geen genoegen.
Dat merk je.
Want dan gaan ze vissen naar kwaaltjes.
Maar als je begint met een Schindler’s List aan ongemakken, word je weer gesust met een “Gelukkig duurt het niet lang meer”.
Dus wat willen ze nou echt?
Ik zou het niet weten.
Denk je dat het volstaat om te zeggen dat ik me als een complete idioot voel?
Of krijg ik dan de Vereniging van Idioten op mijn dak?