Vriendschap is een illusie

Onlangs is de kleine Puk stiekem vier geworden.
Vier!
Hoe dan?
En dat betekent dat ze eindelijk naar school mag.

Het was niet gemakkelijk.
De eerste dagen waren bijzonder pijnlijk en de tranen vloeiden rijkelijk.
Maar zo ondertussen kan ik wel zeggen dat ik aardig gewend ben.
Met de Puk gaat ook alles goed, dank je.

Mijn hart maakte een sprongetje toen ik Puk ophaalde en er ineens een meisje bij haar stond.
Een meisje met een rode jas.
In haar handen hield ze een boekje.

“Uh, Puk, ken je dit meisje?”
“Ja.”
“Wil je iets aan Puk geven?”
Het meisje knikte.

Het was een vriendschapsboekje.
Woeaaah!
Ik hartje vriendschapsboekjes!
We beloofden plechtig goed voor het boek te zorgen.

De grootste uitdaging was het boek uit handen te houden van de Watermeloen.
Die wildebras beheerst de kunst van het slopen tot in de puntjes.

De andere uitdaging was een fatsoenlijke tekst.
Aangezien Puk nog niet kan lezen of schrijven, ben ik degene die de pen voert.

“Wat is je lievelingseten?”
“Spaghetti.”
“Wat eet je liever niet?”
“Mosterd.”
So far so good.

Het werd lastig toen de diepere vragen kwamen. Die over je toekomstdromen en je grootste wensen en wat je zo leuk vindt aan elkaar.

“Puk, wat wil je later worden?”
Daar hoefde ze niet lang over na te denken.
Prinses.”
“Okee, prinses.”
“… met een gouden jurk en een gouden kroon met roze diamanten.”

En zo ging dat verder.
Er waren kinderen die droomden dat er nooit meer oorlog of ruzie zou zijn.
Puks grootste wens was “dat ons huis verandert in een kasteel.”

“Ik kijk graag op de televisie…”
“Nieuwe Shimmer and Shine.”
“Shimmer and Shine?”
“NIEUWE Shimmer and Shine.”
(voor de onwetenden onder ons: dat is serieuze kleuter-televisie)

De vraag wat zij zo leuk vond aan het meisje met de rode jas, beantwoordde Puk met “omdat zij mijn rok mooi vindt.”

Als editor kon ik dit moeilijk laten staan.
“Puk, het meisje met de rode jas is toch ook leuk, omdat ze…”
“…”
“…slim is?”
“Ja!”
“…lief is?”
“Ja!”
“…grappig is?”
“Ja! Ze is slim en lief en grappig!”

Zie daar.
Een citaat!
Snel pakte ik mijn pen en schreef op:
“Dus jij vindt het meisje met de rode jas leuk, omdat zij slim en lief en grappig is. Correct?”
Puk was onverbiddelijk.
“Neehee, omdat zij mijn rok mooi vindt!”

Wat te doen als je geen koffie lust

Even iets onzinnigs.
Want ik schrijf al zoveel taaie kost.
Maar ik heb dus een ding.
Ik lust geen koffie.

Boy, dronk ik maar koffie, want koffie is gemakkelijk.
“Wat wil je drinken?”
“Doe maar koffie.”
“Melk en suiker?”
“Doe maar zwart.”

Heb je een beeld?
Koffie is gemakkelijk.
Zwart, melk, suiker.
Zelfs de variëteiten zijn clean.
Espresso, cappuccino, latte, Irish.
In één woord duidelijk.
Maar niet te zuipen.

Thee daarentegen, is complex.
“Wat wil je drinken?”
“Doe maar thee.”
“Wat voor thee wil je?”

Wat voor thee wil je.
“Doe maar witte thee met perensmaak, lekker, zonder suiker.”

Welke thee wil je?
Géén idee!
Welke thee heb je?
Gewoon, verse munt, groen?

Ik ben niet lastig.
Ik hou alleen niet van ‘gewone’ thee (overigens, wat is gewone thee? English blend? Breakfast tea? Earl Grey?).
Verse muntthee en bladluizen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Behalve als je er kokend water over giet, dan laten die beestjes wel los – alleen drijven ze zo in je thee.
Blijft er groene thee over, maar daarvoor geldt de formule van Einstein in het kwadraat:
1xT=5xWC

Welke thee wil je?
“Doe maar thee, maar niet gewoon, verse munt of groen.”
Dat werkt niet.
Daar spugen mensen in je glas van.

Wat is dan een goed antwoord?
Wat is sociaal wenselijk?
Hoe houden we het fatsoenlijk?

“Welke thee wil je?”
“Doe toch maar cola.”

Onverstandig onhandig

Weet je waar ik he-le-maal simpel van word?
Van alle wachtwoorden die je tegenwoordig moet onthouden.
De meest simpele app vraagt om een halve bijbelcitaat met irisscan.

Ik weet niet hoe het kan, maar ik heb zo ondertussen wel zevenhonderd wachtwoorden verzameld.
Minstens.
En al die wachtwoorden moet je onthouden.
Soms is alles toegestaan, soms word je gevraagd iets te verzinnen dat bestaat uit minimaal zes karakters met tenminste één hoofdletter, één cijfer, een leesteken en vijf letters verschil met de afgelopen zeven wachtwoorden.

Het moge duidelijk zijn: alles is tegenwoordig beveiligd.
En vroeger had ik een fantastisch geheugen.
Ja, dat kan ik me nog goed herinneren.
Maar nu zit alles op slot.
Was het nou KersenVlaai!123 of BananenVla?321 ?
Oh nee!
Het was appelFLappenTAART!!!!!!!789 – met zéven uitroeptekens.

En uiteraard schrijf je je wachtwoorden nergens op.
Want dat zou niet verstandig zijn (maar wel handig).
En uiteraard gebruik je niet telkens hetzelfde wachtwoord.
Want dat zou niet verstandig zijn (maar wel handig).
En uiteraard vergeet je nooit je wachtwoord.
Want dat zou niet verstandig zijn (en ook niet handig).

Gelukkig is daar nu een app voor.
In die app voer je alle wachwoorden in en het enige dat je hoeft te onthouden is:
1) het wachtwoord van de app
2) dat je de app hebt

Man, wat was ik gelukkig met deze ontdekking!
Nooit meer “Probeert u later nog eens”.
Nooit meer ingewikkelde constructies voor een wachtwoordreset.
Wat een heerlijk vooruitzicht!

Braaf voerde ik alle zevenhonderdachtennegentigduizend wachtwoorden in.
Wat was het overzichtelijk!
Alle toegangcodes op een rijtje.
Eindelijk rust in de kop.

En uiteraard heb ik het wachtwoord voor de app nergens opgeschreven.
Want dat zou niet verstandig zijn.
Maar wel handig.
Vooral als je het wachtwoord de volgende dag alweer bent vergeten.

De prinses

“Weet je wat ik later wil worden?”
“Nou, wat wil je later worden, Puk?”
“Prinses!”

Eerlijk is eerlijk, prinses zijn lijkt me nogal… Nutteloos.
Om toch een soort van supportive te zijn, zuchtte ik niet te diep, maar bedacht een plannetje.

“Misschien is hij wat jong voor jou, maar als je een prinses wilt worden, als je dat écht wilt, dan…”
*tromgeroffel*
“…moet je trouwen met prins George.”
Beledigd stampvoette Puk weg.
“Ik moet helemaal NIETS!”

Als je dochter van vier haar carrière-pad uitstippelt, neem je dat uiteraard serieus. Maar ik geloof dat ze voorlopig genezen is.

Over Lucky Fonz III, Beethoven en een twaalfjarige lijdensweg

Gisteren was ik bij ‘Superlekker’ van Lucky Fonz III. Het was een geniale achtbaan met meerdere memorabele momenten – of zoals iemand van de weersomstuit zei “heel spitsvondig”.
Lucky Fonz III begeleidde zichzelf met een gitaar, een mondharmonica en een tweede gitaar, maar het mooist waren de stukken die hij op een grote zwarte vleugel speelde.
Dat was met zo’n bevlogenheid dat ik me meerdere keren afvroeg waar het fout is gegaan.

Als een ongelukkige samenkomst van omstandigheden heb ik twaalf jaar lang pianolessen gehad.
De belangrijkste omstandigheid was natuurlijk mijn afkomst.
In een Chinese opvoeding ontbeert het nooit aan eten, studieboeken en muziekinstrumenten.

Ik wilde dolgraag de vleugel leren spelen, noemde dat ding ‘piano’ – ook zo’n omstandigheid – en eindigde achter een piano in plaats van een vleugel bij een lerares die elke les een pakje sigaretten wegpafte (dat kon toen nog gewoon).

Dagelijks een half uurtje oefenen was het advies.
Aangezien ik geen tijgermom had die erop toezag dat ik minimaal drie úúr per dag pianopingelde, werd het dus zo’n drie minuten per week.

Zo nam ik elke dinsdag totaal onvoorbereid plaats achter de piano.
Met trillende vingers probeerde ik er wat van te maken: the show must go on!
Ik boog mijn hoofd zoals concertpianisten dat doen en ramde theatraal op de toetsen alsof er een wild beest getemd moest worden.
Steevast eindigde ik met een semi-dramatische laatste noot die door merg en been ging.
En na elke toonladder keek ik mijn lerares hoopvol aan.
Wie weet was ik een wonderkind, zoals Beethoven?
Of – vooruit – een Bach II?
Het verlossende woord kwam nooit.
Mijn lerares slaakte een zucht, stak een sigaret op en keek uit het raam.
Dankzij die pianolessen weet ik dat er 3.600 tellen in een uur zitten.

In mijn hoofd smeekte ik mijn vader een einde te maken aan mijn lijden, maar ik durfde niet.
Omdat elke valse noot die uit mijn vingers kwam, door mijn vader werd beloond met een hartelijk applaus en natte ogen.
Op die leeftijd ging ik er van uit dat mijn vader ontroerd was door mijn pianospel.
Nu denk ik dat de tranen in zijn ogen sprongen van de pijn in de oren.
Für Elise kan nogal een tantaluskwelling zijn als je bij de eerste vijf noten blijft hangen.

In een poging iets van het pianoleven te maken, raapte ik al mijn moed bij elkaar om de lerares voorzichtig te vragen of het mogelijk was om iets ánders te spelen.
Niet meer Bach en Beethoven, maar iets moderns, misschien?
Iets waar je wél vrienden mee kunt maken bijvoorbeeld?
Alsjeblieft?
De pianolerares pakte een sigaret, stak hem aan en dacht er over na.
“Iets moderns,” zuchtte ze en ze keek uit het raam.

De week erop kwam mijn wens in vervulling.
En hóe.
Voor me lag een stuk van Bartók.
Hartstikke modern.
In 1917.

Diezelfde avond kwam er een einde aan 2.246.400 lange, lange seconden.
Mijn vader had er geen traan om gelaten.