Op 9 december 1974 liet de zon zich in het geheel niet zien.
Regendruppels tikten zachtjes tegen het raam.
Het was de verjaardag van mijn moeder.
Ze werd 19.
Zachtjes wreef ze over haar buik.
“Dag kleine, kom je al bijna?”
Het zou niet lang meer duren.
En het bedje stond al klaar.
Met de extra dekentjes.
Die zal de kleine hard nodig hebben hier, waar de zon nooit schijnt.
Mijn moeder hoopt vurig dat het kindje een jongetje zou zijn.
De eerstgeborene hoort een jongen te zijn.
Een stamhouder.
Ze zou zo trots zijn als ze een zoon kreeg!
Haar gedachten dwalen af naar Hong Kong.
Hoe gaat het nu met Vader en Moeder?
Wie haalt er nu water?
Ze mist het kabaal van haar drie jongere zusjes en broertje.
Hier heeft ze alleen haar man, die elke dag werkt.
Gelukkig heeft ze de kleine.
Daardoor voelt ze zich nooit echt alleen.
Lag Hong Kong maar niet zo ver weg.
En was bellen maar niet zo kostbaar, dan zou ze hen zeggen dat alles goed met haar gaat.
Zouden ze nu ook aan haar denken?
Weten dat het haar verjaardag is?
Even komt de gedachte in haar op om heel hard te huilen.
Maar ze weet dat het niet goed is voor de baby om droevig te zijn.
Dan gaat het later als het geboren is ook veel huilen.
Dus praat ze zachtjes tegen het kindje in de buik.
“Alles komt goed, kleine. Vandaag is het feest, want je mama is jarig.”
En ze wenst zichzelf een hele fijne verjaardag toe.