Ik háát fuitvliegjes.
En fruitvliegjes haten mij.
Het is allemaal begonnen, zo’n twaalf jaar geleden.
In de biologieles van meneer Heine.
Iedere leerling kreeg twaalf fruitvliegjes voor zijn neus.
En ether.
Daarmee moest je de vliegjes verdoven.
Om uit te zoeken of het mannetjes of vrouwtjes waren.
Of dood.
Dan stonden hun vleugeltjes raar.
En moest je nieuwe halen bij meneer Heine.
Ik hoef vast niet te vermelden dat het doel van die hele les mij ontgaan is.
En ever since wordt mij de genocide van de jaren negentig verweten.
Niet alleen heb ik de klas (en meneer Heine) niet tegengehouden bij de fruitvlieg-onterende-experimenten, nee, ik heb er zelfs aan deelgenomen.
Ik zal niet zeggen dat ik het niet gewußt heb, want ik wist het wel degelijk.
Van al die vliegjes die onnodig het loodje hebben gelegd.
Terwijl ik toekeek.
Nu, jaren later, achtervolgt het mij nog.
In groten getale.
Blijven die dingen hier binnendringen.
Om al het fruit in huis op te eisen.
En de boel te terroriseren.
Ter compensatie van die twaalf die destijds te zwak waren om 30 seconde ether te overleven.
Daarom.
Háát ik fruitvliegjes.